triangle
Wetenschap en praktijk hebben elkaar nodig
Verhalen / Fivoor algemeen

Wetenschap en praktijk hebben elkaar nodig

Iris Frowijn

onderzoeker Wetenschap & Behandelinnovatie

De behandelprogramma’s van Fivoor zijn theoretisch stevig onderbouwd. Maar in een werkveld dat continu verandert, betekent dat ook: vragen blijven stellen, wetenschappelijk onderzoek doen en steeds opnieuw toetsen aan de praktijk. Iris Frowijn is verbonden aan de afdeling Wetenschap & Behandelinnovatie (W&Bi) van Fivoor. Behalve als onderzoeker, werkt ze sinds kort ook als psycholoog bij Fivoor. Want theorie en praktijk combineren is wat haar betreft ideaal: ‘Het voordeel van onderzoek doen in een praktijkomgeving is dat er patiënten zijn. Daardoor is het niet alleen theoretisch, maar kun je ook meteen iets toevoegen aan de praktijk.’

Tijdens haar bachelor psychologie werkte Iris drie maanden op een FPA, vertelt ze. ‘Ik moet zeggen, ik schrok een beetje van wat ik zag. Ik was jong en dan sta je op de groep en moet jij het ineens weten. Het is een heftige doelgroep om mee te werken.’ Ook het thuisfront was er niet altijd blij mee dat ze juist in de forensische zorg aan de slag ging: ‘Maar ik denk dat ze er nu wel meer aan gewend zijn geraakt en misschien weten ze nu ook beter wat ik doe. Dat helpt.’

Interessante complexiteit

Destijds dacht ik: wil ik wel met patiënten gaan werken die niet altijd gemotiveerd zijn? Is dit wat ik leuk vind? Daarom ben ik meer de onderzoekskant opgegaan.’ Toch bleef het forensische werkveld en het contact met patiënten me trekken: ‘In de reguliere psychologie heb je vaak te maken met één klacht die op de voorgrond staat. Ik vind juist die complexiteit aan problemen interessant. Waarom leidt dat bij de één tot crimineel gedrag en bij de ander niet? Waar komt dat vandaan? Ik wil die puzzel leggen. Ik heb veel dossiers gelezen en heel wat patiënten hebben echt een zware jeugd gehad. Niet om het goed te praten, maar ik weet niet of ik het zelf beter had gedaan als ik in de schoenen van die patiënt had gestaan.’ Dat de forensische zorg vaak zo onder een vergrootglas ligt vindt ze dan ook jammer: ‘Natuurlijk, als het misgaat, gaat het vaak ook heel erg mis. Maar in zoveel gevallen gaat het goed en kunnen we mensen een tweede kans geven om weer gewoon mee te draaien in de maatschappij. Dat is voor iedereen beter. Het is beter voor de patiënten zelf als ze weer een gewoon leven kunnen oppakken, maar ook voor de maatschappij en de kosten van de zorg. Dat betekent niet dat je niet moet kijken naar de keren dat het mis gaat, maar als je recidive na gevangenisstraf en na tbs vergelijkt, dan is die na een behandeling veel lager. Behandelen helpt dus wel degelijk.’

Bruggen bouwen

Het resultaat was dat ze, zoals ze het zelf noemt, ‘in het midden’ belandde: een deel van haar werkweek doet ze onderzoek aan de Tilburg University naar de behandelrelatie tussen patiënten en medewerkers, en één dag per week werkt ze als psycholoog: ‘Het is belangrijk dat je ervaart wat er gebeurt in die relatie. Ik kan dat wel vanuit een ivoren toren gaan onderzoeken, maar uiteindelijk denk ik dat je het meeste ziet als je er onderdeel van bent.’ Toch voelt ze zich altijd een beetje een vreemde eend in de bijt, want ‘er is een stigma dat onderzoek doen saai is en alleen maar lezen en schrijven. Als ik met mensen praat die alleen behandelen voel ik me echt de onderzoeker, maar als ik praat met andere onderzoekers denk ik: oh ja, ik heb ook behandelinzichten. Ik denk dat je de wetenschap nodig hebt voor de praktijk en de praktijk voor de wetenschap. We doen veel onderzoek dat vooral theoretisch is én we doen veel in de praktijk, maar we brengen dat niet altijd even goed samen. Daar zit echt nog wel een gat waar we een brug tussen moeten bouwen’, zegt ze overtuigd. ‘Daar zitten natuurlijk allerlei uitdagingen in, maar het is wel waar ik met mijn werk voor wil staan.’

Theorie en praktijk afstemmen

Dat er inderdaad nog veel licht zit tussen theorie en praktijk merkt ze zelf ook: ‘Er zijn dingen die we doen omdat we het altijd zo deden, terwijl uit onderzoeksliteratuur misschien blijkt dat we het beter anders kunnen aanpakken. Er zijn allerlei randzaken waardoor we dat niet in de praktijk brengen. Misschien zijn we huiverig voor nieuwe dingen, of denken we dat er geen geld voor is. En je kunt ook niet alles lezen wat gepubliceerd wordt, daar heeft niemand tijd voor. Ik vind het leuk om te kijken wat ervoor nodig is om die inzichten wel te kunnen implementeren.’ Het onderzoek waar ze inmiddels een jaar aan werkt richt zich op incidenten op de werkvloer: ‘Ik wil onderzoeken of bepaalde incidenten vaker voorkomen bij bepaalde typen patiënten of bij bepaalde typen werknemers. We kijken naar wat er gebeurt op de werkvloer. Kunnen we daar globale categorieën van maken? Kunnen we kijken of sommige interventies beter werken bij bijvoorbeeld mannen of vrouwen, of jonger of ouder personeel? Nu hebben we nog vaak een training voor iedereen. Maar misschien kunnen we dat toespitsen. Misschien hebben mensen met veel ervaring vooral nodig dat ze dingen kunnen finetunen, terwijl jongere medewerkers juist veel informatie nodig hebben.’

Onderzoeken met impact

Hoe individuele verschillen een rol kunnen spelen ervoer ze in haar tijd als sociotherapeut: ‘Ik merkte dat ik sommige patiënten aardiger vond dan andere. Dat leer je niet tijdens je opleiding. Dan leer je: deze patiënt heeft die stoornis, die heeft dat, dus we doen zus of zo. Maar zo simpel is het niet. Het is een heel ingewikkeld speelveld, zeker op een groep. Dáár gebeurt het en ik ben heel nieuwsgierig naar wat daar onder ligt.’ Een van de doelen van het onderzoek is daarom om meer inzicht te krijgen in de interacties tussen medewerkers en patiënten en het verhaal dat achter bijvoorbeeld agressief gedrag schuilgaat. Daarvoor wordt een experiment met virtual reality (VR) ontworpen: ‘Kunnen we nabootsen welke reacties bepaalde typen patiënten uitlokken bij een medewerker en waarom? Kunnen we daar metingen van bijvoorbeeld hartslag aan koppelen? Het is best ingewikkeld om dat inzichtelijk te maken en zeker bij de forensische doelgroep is dat nog weinig gedaan. Virtual reality kunnen we ook gaan inzetten voor trainingen voor werknemers, zodat er daadwerkelijk geoefend kan worden met patiëntencontact en je kunt zien wat er gebeurt. Dat is realistischer dan wanneer je een vragenlijst gebruikt. Je maakt direct impact op de praktijk. We willen vooral onderzoeken wat werkt voor wie, zodat we werknemers op een meer individueel niveau kunnen ondersteunen.’ Het is een groot voordeel dat ze dat binnen Fivoor kan doen: ‘Want ik doe het natuurlijk niet alleen. Ik heb collega’s waarmee ik kan overleggen: hebben jullie hier iets aan of niet? Dus ik heb al ogen uit de praktijk. Dat is heel waardevol.’

Veiligheid voor iedereen

Wetenschap kan dus, zeker als er een sterke connectie is met de praktijk, bijdragen aan betere behandelingen, maar ook aan een veiligere behandelomgeving en meer veiligheid voor patiënten én medewerkers. En dat is minstens zo belangrijk zegt ze: ‘Ik denk dat we anders het risico lopen personeel te verliezen en misschien minder grip hebben op het aantal incidenten.
Ik wil er graag aan bijdragen dat de mensen die bij Fivoor werken tevreden blijven en we meer nieuw personeel kunnen trekken. Ook dat komt patiënten en het personeel ten goede. Want als we meer op maat kunnen snijden wat patiënten nodig hebben, kunnen we medewerkers nog beter trainen, zodat er minder incidenten plaatsvinden én de impact ervan minder heftig is. Dat is wat we uiteindelijk allemaal willen. Want het is niet niks om in dit werkveld te stappen met deze populatie. Ik heb echt bewondering voor de mensen op de werkvloer: ze staan er iedere dag en daar wordt te weinig waardering voor uitgesproken. Vanuit de maatschappij klinkt vaak onbegrip, maar klinieken worden op dit moment overvraagd. Dus ik denk dat innovaties nodig zijn. En dat duidelijker moet worden dat wat wij hier doen helpt. Ik hoop dat we daar volledig op kunnen blijven inzetten.’