triangle
Zorg dat mensen weer verhalen krijgen
Verhalen / Fivoor algemeen

Zorg dat mensen weer verhalen krijgen

Minie de Vries

verpleegkundige en teammanager ACT Wier de Kei

Fivoor biedt intensieve zorg aan mensen met én zonder een juridische titel. Want wie helpt je als je een lichte verstandelijke beperking hebt én psychisch kwetsbaar bent? Velen van hen ondervinden op alle levensgebieden problemen: wonen, inkomen, sociaal netwerk, welbevinden en zingeving. Wier de Kei biedt 24-uurs behandeling aan dak- en thuislozen. Daarnaast is er ACT Wier, een ambulant team dat mensen thuis of op de locatie in Utrecht behandelt. Minie de Vries werkt al tientallen jaren met hen: ‘Onze cliënten lopen, al hun leven lang, niet op hun tenen, maar op de nagels van hun tenen.’

‘ACT Wier is binnen Wier de Kei ooit ontstaan omdat, als we cliënten overdroegen, de psychiatrie zei: wij behandelen geen mensen met een verstandelijke beperking. De verstandelijk gehandicaptenzorg zei: psychiatrische problemen? Dat redden we niet. Toen hebben wij gezegd: we blijven erbij. Maar we krijgen ook aanmeldingen via huisartsen, de politie, andere instellingen of via oud-cliënten,’ licht ze toe. ‘Onze cliënten hebben ook niet met justitie te maken en vinden het daarom soms vervelend om post te krijgen van Fivoor. Want dat wordt geassocieerd met justitie. Het zijn mensen die chronisch overvraagd zijn. Je ziet niet aan ze dat ze een lichte verstandelijke beperking hebben. Ze kunnen vaak moeilijk lezen en schrijven, klokkijken of plannen en organiseren … Kun jij je voorstellen wat het inhoudt als je in onze maatschappij leeft en zulk soort dingen niet kunt? Niet uit onwil maar uit onvermogen? De meeste mensen leven in een bubbel’, verduidelijkt ze, ‘Die kunnen dat allemaal, zijn zelfredzaam en hebben perspectief. Onze cliënten vallen vaak tussen wal en schip.’ Minie staat er versteld van hoeveel pech mensen soms al vanaf hun geboorte kunnen hebben.

Ingewikkelde maatschappij

Ze heeft legio voorbeelden van de soms praktische dingen die het leven ingewikkeld kunnen maken: ‘Onze cliënten krijgen medicijnrollen, maar wat heb je daaraan als je niet kunt lezen en schrijven? Als je niet weet welke dag het is, of hoe laat? Als je op maandag medicijnen krijgt waarmee je op woensdag moet beginnen? Er zijn cliënten die een uitkering aan gaan vragen en dan al die formulieren moeten invullen, of een handtekening moeten zetten. Voor de meesten van ons is dat geen probleem, maar voor onze cliënten is dat heel ingewikkeld. Die zullen niet snel zeggen dat het niet lukt, maar lopen boos weg.’ Dat haar hart zo snel klopt om juist met deze mensen te werken, heeft ook een persoonlijke kant: ‘Ik ben opgegroeid in een woonwagenkamp. Bij toeval kwam ik op het atheneum terecht en ging later naar de universiteit. Toen heb ik ervaren dat we eigenlijk allemaal hetzelfde zijn. Verdwalen doen we allemaal wel eens, maar het lukt niet iedereen om de weg terug te vinden. Veel van mijn cliënten komen uit gezinnen waarin de verstandelijke beperking niet gezien werd. Als die wel was gediagnosticeerd, dan waren ze niet overvraagd en waren hun psychische kwetsbaarheid en gedragsproblemen niet ontstaan’, zegt ze met zekerheid, ‘Dan hadden ze een beter leven gehad. Ik ben ervan overtuigd dat de groep mensen die wij zien, de groep is die niet om hulp kan vragen. Als je dat kunt dan is er, zelfs met een verstandelijke beperking, niet zo veel aan de hand. Onze cliënten vragen niet om hulp, ze schamen zich, zijn bang te falen en dus gaan ze vermijden. Je moet maar net mensen tegenkomen die voor jou het verschil willen maken. En als hulpverlener kun je dat ook!’

Samen optrekken

‘Ze worden zorgmijders genoemd’, gaat ze verder, ‘maar het zijn geen zorgmijders. Ze hebben nooit goede of passende zorg gekregen. Dus eigenlijk mijden ze gewoon de hulpverlening, omdat hulpverleners niet ingingen op wat de cliënt op dat moment nodig had. Er is nooit aan ze gevraagd: wat heb jij nodig? Wat wil jij dat wij doen? We hebben eens iemand gehad waar we dat aan vroegen en die zei: ik wil graag naar het graf van mijn moeder. Als je dat dan doet, en je zit samen in de auto met die cliënt, ontstaat er gelijk contact. Dat is wat hij graag wil, dat is zijn hulpvraag op dat moment.’ ACT Wier de Kei komt dan ook vaak pas in beeld wanneer al meerdere hulpverleningstrajecten zijn doorlopen. ‘We horen vaak van cliënten: waarom zou ik mijn verhaal met jou delen, jij gaat toch weer weg. Door contact te maken, en dat is best ingewikkeld, hoor je veel dingen waar je echt geen weet van hebt. Want we komen nogal wat tegen hoor. Onze cliënten hebben vaak een uitkering, ze zijn echt te ziek om te werken en hebben amper financiële ruimte. We maken mee dat mensen met kinderen het weekend ingaan zonder geld, zonder luiers of babyvoeding. Wat doe je dan als hulpverlener? Toch hebben deze mensen een manier gevonden om te leven. Het verrijkt mijn leven dat ik soms een stukje met hen op mag trekken.’

Contact maken is een vak

Maar het begint allemaal met oprecht contact maken. ‘Ik kan me irriteren aan intakes waarbij iemand achter een computer zit en maar drie keer oogcontact maakt met mijn cliënt. Of dat er bijna alleen met mij wordt gecommuniceerd of, nog erger, ongevraagd adviezen worden geven. Eigenlijk zien ze mijn cliënt dan niet.’ Ze noemt contact maken een vak. ‘Dat begint met ruimte geven aan de ander. Met goede vragen stellen, maar alleen op momenten dat het nodig is. Met jezelf zijn, goed luisteren, checken of iemand je goed heeft begrepen én of jij de ander goed begrijpt. En niet oordelen! Zoek wat passend is bij de cliënt en maak het hem makkelijker. Realiseer je dat jouw leven niet de enige manier is om te leven’, benadrukt ze. ‘Want we gedragen ons alsof we het altijd beter weten. Veel cliënten denken dat hulpverleners perfect zijn. Wij zijn nooit boos, hebben nooit ruzie met onze partner en zijn nooit van het padje af …’ Het verbaast haar: ‘Contact maken lukt mensen wel privé, maar als hulpverlener lijken mensen die vaardigheden soms kwijt te zijn.’

Elkaar zien

Hoe belangrijk het is om elkaar werkelijk te zien, wil ze daarom graag overbrengen op anderen: ‘Af en toe geef ik met cliënten les op scholen. Op een school zei een van de leerlingen: “We komen heel vaak daklozen tegen die geld vragen, wat moet ik dan doen?” We hebben die kinderen het zelf laten ervaren, door één kind de dakloze te laten spelen. De rest werd verdeeld in groepen. Één groep kreeg de opdracht om de “dakloze” te negeren, één om te geven waar om werd gevraagd en één om niks te geven maar wel contact te maken. Die kinderen begrepen daarna meteen hoe naar het is als je op straat loopt, je vraagt iets en je wordt genegeerd. Dat doet wat met je zelfbeeld. Je kunt van alles vinden van daklozen en verslaafden die bedelen, maar als je de hele dag aan de kant gezet wordt, dan traumatiseer je mensen eigenlijk nog meer. Dan krijgen ze nog meer het gevoel: ik mag er niet zijn, ik hoor er niet bij. En niemand wordt expres verslaafd. Niemand denkt: ik ga vandaag eens een psychose doen. Je hebt gewoon die pech en wij hebben die pech niet gehad.’

Weer verhalen maken

‘Ik werk hier nu al heel lang en nog steeds maak ik dingen mee waarvan ik denk: dit kan niet waar zijn!’, gaat ze verder. Toch ontmoedigt het haar niet: ‘Wij kunnen gelukkig heel veel faciliteren, zodat je ook echt iets kunt betekenen en cliënten kunnen gaan denken over verandering. Maar het is ook een doelgroep waar je langer mee moet optrekken, pas dan veranderen er uiteindelijk echt dingen. Sowieso is gedragsverandering heel erg moeilijk.’ Cliënten komen ook vaak in een vicieuze cirkel terecht door hoe de samenleving in elkaar zit, meent ze: ‘Het stoort me dat je nergens meer vijfjes kunt pinnen. Als je veertig euro in de week hebt en je hebt nog negen euro op je rekening staan, dan is dat heel veel geld. Er is veel armoede onder onze cliënten en alles wordt duurder. Ze worden alleen maar armer. Dat maakt dat er veel stress is en daar wordt een mens niet beter van. Als je je nooit iets kunt veroorloven, wat kun je dan nog delen in het contact met anderen? In de behandelgroepen kunnen mensen weer heel gewone dingen doen, samen koken en eten, waardoor ze weer dingen hebben om over te vertellen.’ Gelukkig zijn er succesverhalen: ‘We hebben een inloop, daar komen soms ook cliënten van vroeger een bakkie doen. Omdat we een vaste groep begeleiders hebben en weinig wisselingen is er altijd nog wel iemand die ze kennen. Dan komen ze vertellen hoe het gaat. Er zijn mensen die gaan trouwen, kinderen krijgen, een baan …’ Want juist in het gewone zit herstel en klein geluk. ‘We zeggen altijd: zorg dat cliënten weer verhalen krijgen.’